De heffingsgrondslag voor de onroerendezaakbelastingen (OZB) is de totale WOZ-waarde van de onroerende zaken, oftewel de WOZ-capaciteit. Deze wordt vastgesteld volgens de regels van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Voor 2025 gelden de WOZ-waarden met als waardepeildatum 1 januari 2024. De OZB wordt berekend naar een percentage van de WOZ-waarde van de onroerende zaak.
Tot en met 2019 gold als enige restrictie voor de opbrengst OZB de macronorm. Deze is in 2020 vervangen door de benchmark lokale lasten. Voor de resultaten van de benchmark 2023 verwijzen we naar het onderdeel Benchmark lokale lasten in deze paragraaf.
Tariefsaanpassing 2025
De OZB kent drie tarieven, namelijk die voor eigenaren van woningen, eigenaren van niet-woningen en gebruikers van niet-woningen. Gemeenten werken met geautomatiseerde taxatiemodellen, waarin alle kenmerken van een onroerend zaak zijn opgenomen. Er vindt geen (jaarlijkse) taxatie per pand plaats.
De belastingtarieven worden berekend door de begrote opbrengsten van de onderscheidenlijke tariefgroepen te delen door de geschatte belastingcapaciteit (totale WOZ-waarden) van die groepen. Hieruit volgen percentages. Het percentage, vermenigvuldigd met de WOZ-waarde, geeft aan welk bedrag aan OZB verschuldigd is.
Voor woningen is voor begrotingsjaar 2025 rekening gehouden met een waardeontwikkeling van 8% (belastingcapaciteit), bij niet-woningen is dat 2%. De gewenste opbrengst is geïndexeerd conform de besluitvorming over de Perspectiefnota 2025. Aanvullend is rekening gehouden met extra opbrengsten wegens areaaltoename van in totaal € 429.000. Daar staat tegenover dat een structurele dubbeltelling van € 306.000 in de begroting bestond die nu is geëlimineerd.
Van de opbrengst niet woningen gaat 12,66% naar het Ondernemersfonds , waarbij ten aanzien van een aantal objecten specifieke afspraken worden/zijn gemaakt met de fondsbeheerder.